Op deze site wordt geen onderscheid tussen landhuizen en kastelen gemaakt. Het is
echter wel de moeite waard om eens nader in te gaan op de vraag of er eigenlijk wel
onderscheid is tussen een kasteel en een landhuis. Het onderscheid tussen het kasteel
en de vanaf de Gouden Eeuw ontstane ‘buitenplaats’ is problematisch. Kastelen worden
wel gedefinieerd als ‘verdedigbare woningen uit de Middeleeuwen; buitenplaatsen zijn
feitelijk ‘landhuizen’, niet-versterkte woningen van de elite buiten de stadsmuren
(met inbegrip van de bijbehorende bijgebouwen en landerijen). Maar veel huizen met
een kasteelachtig uiterlijk zijn pas ontstaan in de negentiende en twintigste eeuw:
de bouw van kasteel Sypesteyn in Oud-Loosdrecht begon bijvoorbeeld pas in 1911, terwijl
het imposante, en in middeleeuwse zin beslist verdedigbare kasteel Almere nog in
de steigers staat.
En een middeleeuwse oorsprong betekent niet automatisch dat een huis echt als ‘versterkte
woning’ is gebouwd: zo zijn de muren van de Assumburg in Heemskerk te dun voor bescherming
tegen een militaire aanval; de versterkingen van dit ‘kasteel’ dateren van het einde
van de Middeleeuwen, toen ze door de modernisering van de militaire techniek al waren
achterhaald; ze dienden dan ook enkel de status van de bewoners. Andere voorbeelden
van buitenhuizen die om redenen van maatschappelijk aanzien een kasteelachtig uiterlijk
kregen zijn: het zeventiende-eeuwse ‘kasteel’ Nederhorst in Nederhorst den Berg;
het in 1654 herbouwde kasteel Renswoude; het Huis te Linschoten, uit circa 1638.
Hiertegenover staan middeleeuwse kastelen die bij verbouwing tot buitenplaats hun
weerbaarheid juist verloren, zoals het in de zeventiende eeuw grotendeels herbouwde
Kasteel Amerongen. De oude benaming ‘kasteel’ bleef behouden, en ook hierbij zal
de status van de bewoners een rol hebben gespeeld. Veel van de nog bewoonbare kastelen
hebben zich na de Middeleeuwen ontwikkeld tot buitenplaatsen voor rijke stadsbewoners.
De problemen rond behoud en exploitatie die vanaf de negentiende eeuw ontstonden
door de gewijzigde maatschappelijke verhoudingen zijn voor beide ‘typen’ dan ook
vergelijkbaar, net als hun kunst- en cultuurhistorisch belang, en hun kwetsbaarheid.